Ik ben bijna 100 dagen onderweg als wethouder van de gemeente Meerssen en nu ervaar ik weer wat er zo boeiend is aan het vak. Dat is besluiten nemen die vaak in dank worden aanvaard, maar ook beslissingen nemen die op weerstand kunnen rekenen (‘Nee’, is ook een antwoord).
Vanzelfsprekend is die laatste categorie het moeilijkst, maar daarin zit dan ook de uitdaging. Burgers die uiting geven aan hun onvrede over het genomen besluit doen dat vaak onder verwijzing naar een ander besluit in een andere situatie en vinden vervolgens dat ze onrechtvaardig worden behandeld.
De kunst is om niet meteen de verdediging in te gaan, maar om eerst goed te luisteren en te begrijpen dat het gevoel van onrechtvaardigheid ergens vandaan komt: ‘Zij mogen dat wel en wij niet, dat is oneerlijk’.
Bij rechtvaardigheid gaat het dikwijls om gelijke monniken en gelijke kappen. Alleen zijn die monniken vaak niet gelijk en dan gaat daar de discussie over. Dan moet je zorgvuldig uitleggen dat de ene situatie net even anders is dan de betwiste. Dat vergt geduld.
Maar dan nog is dat geen garantie voor succes, want dan krijg je tegengeworpen dat de situaties wellicht verschillend zijn, maar dat het verschil – in het licht van de bedoeling van de regels – niet van dien aard is dat verschillende uitkomsten rechtvaardig zijn.
En wellicht hebben de bezwaarmakers dan een punt. Maar misschien ook niet. Hoe dan ook krijg je discussie over (de interpretatie van) de regels. Het gevoel van onrechtvaardigheid blijft.
In zijn column ‘Hoe ziet eerlijk besturen eruit?’ in NRC enkele weken geleden, verwijst Ben Tiggelaar naar Yale-psycholoog Tom Tyler, die laat zien dat burgers procedures rechtvaardig vinden wanneer:
1. Autoriteiten reden hebben om zich fair te gedragen;
2. Autoriteiten als eerlijk worden gezien;
3. Ethische gedragsregels worden gevolgd;
4. Er mogelijkheden zijn voor burgers om te participeren;
5. De kwaliteit van de beslissingen hoog is;
6. Er mogelijkheden zijn om fouten te herstellen;
7. Autoriteiten zich niet vooringenomen gedragen.
Dit zijn wel herkenbare aspecten. Burgers blijken zich best neer te kunnen leggen bij een voor hen ongunstige beslissing, wanneer de procedure maar rechtvaardig is doorlopen.
Dit laat maar weer eens zien hoe belangrijk de totstandkoming van regels is en dat deze altijd hun basis behoren te vinden in een correcte formulering van het doel (=beleid) dat de regels beogen te bereiken. En dat beleidsprocessen altijd behoren te starten bij de samenleving, in het bijzonder bij de uitvoerders van beleid (=degenen die de regels moeten toepassen).
Het gerechtvaardigd ‘nee’ durven zeggen kent ook een spiegelbeeld, namelijk het gerechtvaardigd ‘ja’ durven zeggen wanneer de regels iets niet toelaten.
Ik zie in de praktijk dat burgerinitiatieven worden afgewezen onder verwijzing naar precedentwerking. Dan ontbreekt het aan bestuurlijke moed om af te wijken van de regels, terwijl wel het gevoel bestaat dat het initiatief past binnen de gedachten achter de regels.
In het licht van de spanning tussen regels en rechtvaardigheid doet de benaming ‘wethouder’ wat vreemd aan. Het roept het beeld op dat de regels strikt moeten worden nageleefd. De Vlaamse benaming ‘schepen’ past wat dat betreft veel beter bij de functie. Het betekent: iemand die een vonnis velt.
Of in mijn woorden: iemand die rechtvaardigheid schept.
Peter Hovens
Coöperatie SamenWereld