Ik ben vorige week gestart met de serie ‘niets is wat het lijkt’ over aspecten in het openbaar bestuur die ‘gewoon’ lijken, maar dat bij nader inzien niet zijn.
Ik kreeg een treffend voorbeeld aangereikt door Leo die me wees op een lezing van Pieter Omtzigt van 2 oktober voor de Stichting Sociale Christendemocratie onder de titel De (on)betrouwbare overheid: tijd voor nieuw sociaal contract.
Ik mag je dringend aanraden om dat verhaal te lezen. Omtzigt schetst een onthutsend beeld van de overheid naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagaffaire bij de Belastingdienst. Hij heeft het dan niet alleen over het Kabinet, de Belastingdienst of het Openbaar Ministerie. Nee, ook de Autoriteit Persoonsgegevens, de Raad van State en de Ombudsman krijgen ervanlangs. Zelfs de media worden door Omtzigt niet gespaard.
Het lijkt erop dat bij de Nederlandse overheid alles netjes is geregeld en wij als burgers bij hen in goede handen zijn, maar ‘niets is wat het lijkt’: de overheid is een entiteit waar je als burger bang van moet worden.
Ik heb altijd gedacht dat we een sociaal contract hadden in onze moderne samenleving, waarin we een stuk van onze vrijheid opgeven om de overheid in positie te brengen om voorwaarden te creëren waardoor burgers in staat zijn om een gelukkig leven te organiseren.
Niet dus. Vandaar dat Omtzigt pleit voor nieuw sociaal contract. Dat lijkt logisch.
Hij start zijn verhaal met de vaststelling dat alle regels op papier een perfecte overheid verbeelden. Maar dat dit in de praktijk lang geen garantie is dat die overheid perfect functioneert. Het verbaast me dan ook dat hij oplossingen zoekt in de sfeer van nieuwe regelgeving. Dat vind ik het zwakke punt in zijn verhaal.
We hebben geen nieuw sociaal contract nodig, maar behoefte aan contractpartners die gaan handelen in de geest van dat contract. Dit betekent een gedragsverandering van met name degenen die nu in een machtspositie zitten.
Het fundament van het sociaal contract wordt sedert de 18e eeuw (Rousseau) gevormd door het begrip volkssoevereiniteit: het hoogste gezag berust bij het volk. Dat betekent in een representatieve democratie dat de volksvertegenwoordiging de baas is. Onze Grondwet bevestigt dat ook. Maar in de praktijk hangt deze er maar wat bij.
Een voorbeeld. Ik pleit in mijn publicatie Lokale overheid vernieuwd ervoor dat kandidaat-wethouders niet deelnemen aan de verkiezingen, omdat zij een plek ambiëren in het bestuur en niet de voorkeur hebben om het volk te vertegenwoordigen. Op deze manier degraderen ze de gemeenteraad zeer ten onrechte tot een tweederangs club.
En wie ik ook spreek, iedereen geeft me gelijk, maar niemand voegt de daad bij het woord. Want de kandidaat-wethouder is toevallig het stemmenkanon. En verkiezingen zijn er nu eenmaal op gericht om zoveel mogelijk stemmen binnen te halen.
Ik begrijp dat wel, maar heb er geen begrip voor. Dit past helemaal binnen het systeemwereld-denken dat op macht georiënteerd is en het verwaarloost de leefwereld die snakt naar een volksvertegenwoordiging die eindelijk de burger centraal stelt.
Strikt genomen is het een kwestie van kiezen. Een andere keuze maken is de gedragsverandering die ik bepleit. Dat is waar de samenleving behoefte aan heeft.
Waar wachten we nu op? Is dat op politici die de moed hebben om te veranderen of wachten we op een revolutie van het volk?
Peter Hovens
Coöperatie SamenWereld