maart 15

0 comments

Spelregel 10: Hebben we voldoende oog voor rechtvaardigheid?

By Peter Hovens

maart 15, 2020


In het kader van mijn schrijfwerk heb ik nogal wat politiek-filosofische literatuur verslonden. Dat bracht me ook bij het begrip ‘rechtvaardigheid’. Ik vroeg me daarbij af of een tot in de puntjes verzorgd beleidsproces, waarbij draagvlak vanuit de samenleving op een goede manier wordt georganiseerd, automatisch ook leidt tot rechtvaardig beleid en dito wetgeving.

Ik ben tot de conclusie gekomen dat dit niet per se zo hoeft te zijn. Goed beleid is effectief en efficiënt, maar je weet niet zeker of dit verschillende burgers op verschillende manieren raakt en of dat dan rechtvaardig is. Pakt dat voor iedereen hetzelfde uit?

We moeten onderscheid maken tussen wat ‘goed’ is en wat ‘juist’. Rechtvaardigheid behoort bij die laatste categorie. ‘Goed beleid’ is daarom niet vanzelfsprekend ‘juist beleid’.

We zien in de praktijk vaak genoeg dat nieuw beleid op een gegeven moment wordt bijgesteld, omdat het anders uitpakt dan bedoeld. Dit laatste kan bijvoorbeeld betekenen dat er onrechtvaardige neveneffecten ontstaan.

De reactie op een dergelijke constatering is dat er binnen de bestaande regelgeving uitzonderingen worden gecreëerd om de onrechtvaardigheid te herstellen. Maar ja, dat levert waarschijnlijk weer nieuwe onrechtvaardige gevallen op. En langzaam maar zeker gaan we bureaucratie organiseren, waar we niet meer uitkomen.

Zou dit geen reden kunnen zijn om in een vroegtijdig stadium de vraag te stellen ‘Zijn onze beleidsvoornemens en is dit ontwerp-wetsvoorstel wel rechtvaardig?’

Er zijn nogal wat filosofen de zich hebben gebogen over de vraag wat ‘rechtvaardigheid’ eigenlijk is. Ik denk dan aan de ene kant van de tijdlijn aan Aristoteles en aan de andere kant aan Nobelprijswinnaar Amartya Sen. Maar de absolute meester is John Rawls met zijn beroemde boek A Theory of Justice

Zijn theorie is in belangrijke mate gebaseerd op een gedachtenexperiment. Je moet je voorstellen dat je je in een situatie bevindt waarin je geen weet hebt van wie je precies bent en dat je niet weet welke plek je inneemt in de maatschappij. Ben je oud of jong? Je weet het niet. Ben je arm of rijk, slim of dom, gelovig of ongelovig, knap of lelijk? Je weet het allemaal niet. Hoe zou je vanuit zo’n positie, die Rawls ‘de sluier van onwetendheid’ noemt, een rechtvaardige samenleving construeren?

Voorbeeld. Wat wil je liever? Dat je als ongelovige terechtkomt in een samenleving waarin de sharia heerst of als gelovige in een volstrekt seculiere samenleving. In beide gevallen bevind je in een ongelukkige minderheidspositie. Welke situatie heeft je voorkeur als je niet weet of je gelovig of ongelovig bent? Dan kies je denk ik voor de seculiere samenleving.

De kunst is om je telkens te verbeelden dat je je in de positie bevindt van de minstbedeelde. Als je een vast baan hebt, probeer je dan in te denken dat je langdurig werkloos bent. Hoe zou je willen dat de samenleving dan met je omgaat? 

De regels die gelden zullen hoe dan ook voordeel voor de minstbedeelden moeten opleveren, wil er sprake zijn van rechtvaardigheid. Beterbedeelden mogen daar overigens ook van profiteren, zo nodig nog meer, althans in de ogen van Rawls. Ik denk dat hier ook een grens aan zit om – in navolging van mensen als Tony Judt en Thomas Piketty – te voorkomen dat er een onwenselijk grote kloof gaat ontstaan tussen verschillende groepen.

Hoe dan ook, waar het in wezen om draait is dat de vraag van rechtvaardigheid in een beleids- en wetgevingsproces niet expliciet wordt gesteld, laat staan beantwoord.

Wie zou deze vraag moeten stellen en beantwoorden? Is dat de samenleving? Ik denk het niet, want er moet met een zekere distantie naar gekeken worden. Eigen belangen mogen geen verstoring veroorzaken.

Is dit misschien iets voor de Raad van State? Deze geeft adviezen aan de regering over wetsvoorstellen, voordat deze naar de Staten-Generaal worden gestuurd. De Afdeling Advisering van de Raad van State toetst wetgeving op kwaliteit van beleid, juridische kwaliteit en wetstechnische kwaliteit. Dat is een vrij rationele insteek. 

De vraag of iets rechtvaardig is bevindt zich op een meer gevoelsmatig niveau. Het ligt daarom meer voor de hand om de politiek deze vraag te laten beantwoorden. Dat betekent dat de Tweede Kamer zich over deze vraag moet buigen. En dat geldt misschien nog in meerdere mate voor de Eerste Kamer, die niet voor niets ook wel de Chambre de Réflexion wordt genoemd. 

De Eerste kamer heeft nu al de taak om beleid op hoofdlijnen te controleren en wetgeving voornamelijk te toetsen op zijn wetgevingstechnische aspecten. Hier kunnen we de toets der rechtvaardigheid aan toevoegen. 

Jammer genoeg ontpopt de Eerste Kamer zich in toenemende mate als politiek orgaan. Dat is een slechte ontwikkeling. Bij spelregel 17 kom ik daar nog op terug.

Ik stel voor om de verantwoordelijkheid voor de rechtvaardigheidstoets bij de volksvertegenwoordiging te leggen. Dus bij de gemeenteraad op lokaal niveau en bij de Staten-Generaal op landelijk niveau, in het bijzonder bij de Eerste Kamer.

En daarmee kom ik uit bij Spelregel 9 

Beleids- en wetsvoorstellen worden door de volksvertegenwoordiging onderworpen aan de ‘toets der rechtvaardigheid’.

Wil je op deze spelregel reageren? Ik hoor het graag.

Je kunt via een poll op deze website ook aangeven of en in welke mate je het eens bent met deze en de vorige spelregels.

Peter Hovens
Coöperatie SamenWereld

Peter Hovens

About the author

Peter is bestuurskundige en werkt als consultant voor de (semi-)overheid. Peter is gespecialiseerd in het leiden van veranderingsprocessen, waarbij het grondvlak van de samenleving steeds het vertrekpunt is.

{"email":"Email address invalid","url":"Website address invalid","required":"Required field missing"}

You might also like

Ontvang de nieuwe  blogs via e-mail