november 30

0 comments

Hoeveel onvermogen mag de overheid zich permitteren?

By Peter Hovens

november 30, 2020


‘Het lijkt wel het wereldkampioenschap bestuurlijk onvermogen’, verzuchtte Chris van Dam, voorzitter van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag, na de verhoren van (voormalig) bewindspersonen Weekers, Asscher, Wiebes en Rutte.

Ik kan me wel iets bij die verzuchting voorstellen. Je verwacht toch dat de bestuurlijk gezagsdragers ingrijpen wanneer de boel in het honderd loopt of dreigt te lopen. Maar laat ik eerlijk zijn, als ik minister was geweest, had ik het dan beter gedaan? Ik denk het niet. Dus mag ik deze mensen eigenlijk niks aanrekenen.

Toch moeten we iets met dat onvermogen en ook met het onvermogen van de Tweede Kamer. Ten slotte zijn de volksvertegenwoordigers de eerst aangewezenen om misstoestanden in de samenleving te zien, te agenderen en te bestrijden. We hebben de worsteling gezien van met name Pieter Omtzigt en Renske Leijten. Ook bij de volksvertegenwoordiging zit onvermogen.

En de ambtelijke organisatie? Je ziet daar dat de verkokering leidt tot onvermogen.

Alhoewel, mijn collega Leo Klinkers heeft in 2006 (!) op verzoek van een aantal ambtenaren van de belastingdienst een notitie geschreven, waarin hij vaststelde dat er ernstige systeemfouten in het toeslagenstelsel zaten. Deze tak van sport hoorde überhaupt niet thuis bij de Belastingdienst. Het imploderen van het stelsel was een kwestie van tijd en dat is nu dus gebeurd. 

Helaas vond een hoge ambtenaar destijds het blind uitvoeren van het regeerakkoord van het Kabinet Balkenende II belangrijker: ‘Een aan de belastingdienst gelieerde uitvoeringsinstantie zal deze en andere inkomensafhankelijke regelingen gaan uitvoeren’. Belangrijker dus dan ernstig waarschuwende signalen uit de eigen organisatie. Deze ambtenaren, die zich op het advies van Klinkers baseerden, werden nadien vakkundig elders geparkeerd.

Dit is weer zo’n voorbeeld van het stappen in de valkuil van het oplossingendenken, waar ik het vorige week over had.

Het onvermogen om op een adequate manier het volk te vertegenwoordigen, het land te besturen en ambtelijk te adviseren leidt tot een heleboel ellende. We kunnen niet volstaan met de metaforische constatering van Mark Rutte dat ‘een bal richting het ravijn rolde en niemand een poot uitstak’. De werkelijkheid is dat onschuldige burgers willens en weten in figuurlijke zin het ravijn in zijn gestort door het toepassen van de omgekeerde bewijslast: mensen die aangemerkt werden als fraudeur moesten zelf aantonen geen fraude te hebben gepleegd.

Wat zullen de gedupeerden vinden van het schouwspel van de ondervraging door de commissie? Vinden ze dat Barbertje moet hangen? Dat lijkt me nooit zo’n goed idee. 

Burgers mogen erop rekenen dat ze worden beschermd door de overheid. Daar hebben zij immers via een sociaal contract een deal over gesloten. Dat ze door overheidshandelen in een situatie van machteloosheid worden gebracht is buitengewoon ernstig. Daar zal uiteindelijk toch iemand de politieke verantwoordelijkheid voor moeten nemen?

Wie dan? Ik denk eerlijk gezegd dat dit er maar een kan zijn en dat is – gelet op de ernst van het op alle fronten fundamenteel falen – de premier zelf. Dat betekent het einde van het Kabinet. En dat betekent ook geen volgend Kabinet Rutte, maar ook geen Kabinet Asscher, bijvoorbeeld.

Peter Hovens
Coöperatie SamenWereld

Peter Hovens

About the author

Peter is bestuurskundige en werkt als consultant voor de (semi-)overheid. Peter is gespecialiseerd in het leiden van veranderingsprocessen, waarbij het grondvlak van de samenleving steeds het vertrekpunt is.

{"email":"Email address invalid","url":"Website address invalid","required":"Required field missing"}

You might also like

Ontvang de nieuwe  blogs via e-mail