Het lijkt erop dat steeds vaker politici om welke reden dan ook hun politieke partij verlaten en dan niet hun zetel in het vertegenwoordigende orgaan teruggeven aan de partij, maar zelfstandig doorgaan dan wel zich aansluiten bij een andere politieke partij en de zetel meenemen. De zetelroof, zoals we dit fenomeen noemen, leidt tot grote ergernis van de partij die het met een zetel minder moet stellen.
Überhaupt het hoppen van de ene politieke partij naar de andere doet het vertrouwen in de politiek denk ik geen goed. Alhoewel, wanneer een kiezer op een kandidaat-volksvertegenwoordiger stemt en het maakt hem verder niet uit welke politieke denkbeelden deze heeft of voor welke partij hij kandideert dan maakt het allemaal niet uit.
Ik ga ervan uit dat bij de meeste kiezers politieke kleur en denkbeelden wel een rol spelen bij het bepalen van de stem van de kiezer. In dat geval is zetelroof fnuikend voor het vertrouwen in de politiek.
Geert Waling heeft over dit fenomeen een boek geschreven en hij kijkt er ook op een andere manier naar. Hij beschouwt het vertrek van een politicus uit zijn fractie als een bevrijdende reactie op de fractiediscipline.[i]
Fractiediscipline zorgt ervoor dat alle kikkers in de kruiwagen blijven. Dit is vooral van belang bij coalitiefracties die op deze manier hun macht bestendigen. Zeker wanneer er sprake is van een krappe meerderheid kunnen kruiwagen verlatende kikkers voor behoorlijke onrust zorgen. De redenering van Waling is als volgt. Iemand die een andere mening heeft dan de rest van de fractie kan deze mening blijven behouden en vertolken als hij vertrekt en de zetel blijft bezetten. Staat hij de zetel af, dan wordt deze bezet door iemand die zich aansluit bij de mening van de fractie. En dat vind hij een minpunt.
Ofschoon zijn redenering klopt, vind ik deze gedachte zetelroof niet rechtvaardigen. Je zou je eerder moeten afvragen wat je kunt doen tegen de fractiediscipline om diversiteit van ideeën en gedachten de ruimte te geven.
Ik wil het fenomeen ‘zetelroof’ vooral beschouwen in relatie tot het vraagstuk van ‘vertrouwen in de politiek’. Ik maak me dus niet druk over de klaagzang van politieke partijen als ze een zetel verliezen.
Als je als volksvertegenwoordiger gekozen en beëdigd wordt, gebeurt dat op persoonlijke titel. Je neemt als persoon een zetel in en je bent niet de bekleder van de zetel van je politieke partij. Dat is ook logisch in het licht van artikel 67, lid 3, van de Grondwet dat zegt: ‘De leden stemmen zonder last’[ii]. Het komt erop neer dat je als volksvertegenwoordiger maximaal beschermd bent om te zeggen wat je vindt en overeenkomstig je stem uit te brengen. Daarmee voorkom je dat als een politicus met een afwijkende mening uit de fractie wordt gezet, hij daarmee ook zijn zetel kwijt is.
En toch knelt er iets uit een oogpunt van democratie, zeker wanneer een zetelrover maar een beperkt aantal voorkeursstemmen heeft bemachtigd.
Ik mag er als kiezer namelijk op vertrouwen dat de door mij uitgebrachte stem ertoe leidt dat de kandidaat die mijn stem heeft ontvangen wordt gekozen dan wel dat mijn stem naar een partijgenoot van hem gaat wanneer hijzelf niet wordt gekozen.[iii]Daarmee gaat mijn stem in ieder geval naar het politiek gedachtengoed dat ik onderschrijf, om het zo uit te drukken.
Maar als de gekozene er via zetelroof met mijn stem van doorgaat en zich bijvoorbeeld aansluit bij andere politieke partij waar ik van gruwel, dan voel ik mij als kiezer behoorlijk gepiepeld.
Wat is er volgens mij aan de hand? Er zit een tegenstrijdigheid in het kiessysteem.
Wanneer de verkiezingen hebben plaatsgevonden worden de gekozenen vastgesteld via de volgende procedure. Eerst wordt het aantal zetels bepaald per politieke partij, vervolgens wordt gekeken naar de kandidaten die de voorkeurdrempel hebben gehaald en ten slotte wordt gekeken naar de lijstvolgorde.
Door bij de eerste stap zetels toe te kennen aan de politieke partij maak je deze zetels min of meer tot eigendom van de partij. Als een kandidaat minimaal het aantal stemmen heeft behaald dat nodig is voor een hele zetel, moet je dan niet zeggen dat deze zetel eigendom wordt van deze kandidaat?
Even een gedachtenexperiment. Stel je laat de invalshoek van de politieke partijen weg en je kijkt puur en alleen naar de scores van de individuele kandidaten. Dan zou je kunnen zeggen dat de best scorende 150 kandidaten in de Tweede Kamer zijn gekozen. En dan kun je ook met recht zeggen dat de zetels toekomen aan de kandidaten en dat een politieke partij niets kan claimen.
Maar dan krijg je de volgende complicatie, namelijk dat lijstrekkers die veel stemmen vergaren de surplus aan stemmen niet kunnen doorgeven aan partijgenoten. Je kunt dan in de Kamer een scheef beeld krijgen dat geen recht doet aan de wil van de kiezer. Naarmate een lijsttrekker meer stemmen voor zijn eigen partij opslurpt, neemt de kans af dat partijgenoten eveneens worden gekozen. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Een vergelijkbaar probleem heb ik gesignaleerd bij door de staatscommissie parlementair stelsel voorgestelde wijziging van het kiesstelsel (zie paragraaf x.x).
Als ik verder ga met mijn gedachtenexperiment dan zou je kunnen kiezen voor een combinatie van beide systemen. Vertrekpunt is het huidige systeem waarin de zetelverdeling per partij als eerste stap geldt, maar dat daarnaast wordt gekeken naar de 150 best scorende kandidaten. Deze laatste groep mag zijn zetel blijven bezetten bij zetelroof, de anderen moeten hun zetel in voorkomend geval afstaan. Zou dit een serieuze optie kunnen zijn?
Maar, krijgen we op deze manier twee soorten Kamerleden? Ja. Moeten we dat willen? Nee. Moeten we ons druk maken over incidenten? Nee. Willen we een ingewikkeld systeem? Nee. Respecteren we maximale bescherming van volksvertegenwoordigers? Ja.
Kortom, laten we met onze handen afblijven van het huidige kiessysteem en ons vooral concentreren op de vraag wat we kunnen doen om zetelroof te voorkomen. Ik denk dat we die inspanning in ieder geval moeten leveren in het licht van het herstellen van het vertrouwen in de politiek.
Dat begint met respect tonen voor de kiezer. Concreet betekent dit dat iemand die al dan niet gedwongen zijn fractie verlaat wel hele goede redenen moet hebben om zijn zetel niet af te staan. Daar hoort in ieder geval niet bij dat bepaalde ego’s botsen.
Er moet ruimte zijn voor een individuele volksvertegenwoordiger om een afwijkend politiek standpunt met betrekking tot een concreet vraagstuk te hebben zonder dat dit leidt tot een afsplitsing van de fractie.
Die ruimte wordt verkleind wanneer een coalitie wordt gesmeed en zeker in het geval er een krappe meerderheid bestaat van bijvoorbeeld maar één afgevaardigde. Zie verder mijn pleidooi in paragraaf x.x om het volksvertegenwoordigende orgaan niet meer te splitsen in een coalitie en oppositie.
Verder wordt die ruimte in hoge mate beknot door een regeer- of coalitieakkoord. In paragraaf x.x laat ik zien waarom een dergelijk akkoord fnuikend is voor onze democratische rechtsorde.
[i]Geert Waling, 100 jaar zetelroof en fractiediscipline, Historiek.net, 14 februari 2017, https://historiek.net/zetelroof-geschiedenis-geerten-waling/67080/
[ii]Ik vind de tekst van de Grondwet van 1848 veel mooier: ‘De leden dezer Kamer stemmen voor zichzelven (vet van mij, ph), en zonder last van, of ruggespraak met de vergadering, door welke zij benoemd zijn’
[iii]Ik laat hier de mogelijkheid dat de betreffende politieke partij geen enkele zetel behaalt buiten beschouwing.