januari 13

0 comments

Spelregel 2: Volksvertegenwoordiger zijn: eerste keus

By Peter Hovens

januari 13, 2020


In de eerste spelregel ben ik ingegaan op de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap om haar eigen boontjes te doppen als het gaat om de leefomgeving.

Maatschappelijke vraagstukken die het niveau van de gemeenschap ontstijgen worden overgedragen aan de overheid.

Wat betekent dit voor de volkssoevereiniteit? In de ogen van Jean Jacques Rousseau (1712 – 1778) kan de soevereiniteit niet worden gedeeld en niet worden vervreemd. Die blijft dus bij het volk. Maar hoe kan dan de overheid functioneren zonder de soevereiniteit?

Heel eenvoudig. Het volk draagt de macht over om die zaken te regelen die zijzelf als gemeenschap niet kan regelen. Maar behoudt dus de soevereiniteit, het hoogste gezag.

Als ik eerlijk ben en ik kijk hoe de overheid nu functioneert, dan kan ik weinig respect voor die soevereiniteit ontdekken. Burgers voelen zich niet serieus genomen door de overheid, worden slecht of helemaal niet gehoord, worden gebrekkig geïnformeerd, worden in een (te) laat stadium bij besluitvorming betrokken. Wat gaat er dan mis? Van alles.

De tweede spelregel gaat over het voorkomen van een van de missers die te maken heeft met het serieus nemen van de volksvertegenwoordiging, of beter gezegd van de kiezers.

Even weer terug naar de overdracht van de macht van het volk naar de overheid. Wat er strikt genomen gebeurt, is dat macht wordt overgedragen aan de volksvertegenwoordiging. Die volksvertegenwoordiging wordt gekozen door het volk.

Anders gezegd, het volk draagt de macht over aan het orgaan dat door hemzelf via democratische verkiezingen wordt gekozen. Dat orgaan is de gemeenteraad, provinciale staten, de Tweede Kamer of het algemeen bestuur van het waterschap.

Dat deze organen het belangrijkste zijn binnen de betreffende overheidslaag, bevestigt artikel 125, lid 1 van de Grondwet: ‘Aan het hoofd van de provincie en de gemeente staan provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad. (…).

Vanuit de gedachte van de volkssoevereiniteit is het logisch dat de raad de baas is in de gemeente. Toch kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat de volksvertegenwoordigende organen helemaal niet de baas zijn. Anders gezegd, het zijn de bestuursorganen die de machtigste posities bekleden.

Het Kabinet is machtiger dan de Tweede Kamer, het College van Burgemeester en Wethouders heeft meer macht dan de gemeenteraad. Datzelfde geldt mutatis mutandis voor het College van Gedeputeerde Staten versus Provinciale Staten en het dagelijks bestuur van het waterschap in vergelijking met het algemeen bestuur.

Als we recht willen doen aan de soevereiniteit van het volk dan moet de volksvertegenwoordiging weer in de positie moet worden gebracht die haar toekomt. Dat kan op verschillende manieren, die ik in mijn boek allemaal de revue laat passeren. Een daarvan heb ik verwoord in

Spelregel 2:
Deelnemers aan verkiezingen mogen na de verkiezingen geen bestuurlijke functie bekleden in een orgaan dat gelieerd is aan het gremium waarvoor de verkiezingen zijn georganiseerd.

Het is tegenwoordig meer regel dan uitzondering dat de lijsttrekkersplek en de daaropvolgende hoge posities op kandidatenlijsten worden ingenomen door hen die de intentie hebben om een plek in het bestuur te bemachtigen.

Een wethouder die meedoet aan de gemeenteraadsverkiezingen heeft de intentie om weer wethouder te worden en wil helemaal niet in de gemeenteraad. Toch doet hij mee aan de verkiezingen. Lijsttrekkers van grote partijen willen vaak niet in de Tweede Kamer gaan zitten, maar zijn kandidaat-premier. Hooggeplaatsten op de lijst willen na de verkiezingen bij voorkeur een ministerspost bekleden.

Door dit gedrag maken we de volksvertegenwoordiging tot een tweederangs club. Dat is een schande. Als je meedoet aan de verkiezingen dan zeg je in feite tegen de kiezer: ‘Ik ben beschikbaar om jou te vertegenwoordigen’. Dan geeft de kiezer je zijn stem, je wordt gekozen en enkele weken later zeg je tegen deze kiezer doodleuk: ‘Ik word wethouder en ik ga jou lekker niet vertegenwoordigen’.

Dan zou deze wethouder kunnen tegenwerpen dat hij voor de verkiezingen duidelijk heeft gemaakt wat zijn ambitie was en dat hij daar eerlijk over is geweest. Of hij zou kunnen zeggen: ‘Ik dien het volk toch door wethouder te zijn?

Dat kan op zichzelf wel waar zijn, maar het is niettemin een misvatting, een denkfout om zo te handelen.

Democratische verkiezingen gaan maar over één ding. Ik kleur als kiezer een bolletje rood voor de naam van de kandidaat waarvan ik vind dat hij of zij mij moet vertegenwoordigen in het parlement.

Verkiezingen gaan dus niet over de koers van het land, gaan niet over wie de grootste partij wordt en de premier mag leveren. Ze gaan niet over de samenstelling van het College van B&W. Bij provinciale statenverkiezingen gaat het niet over de vraag hoe straks de samenstelling van de Eerste Kamer eruitziet.

Hoe vaak komt het niet voor dat mensen strategisch gaan stemmen. Ze stemmen dan tactisch op een andere partij, dan waar hun politieke voorkeur naar uitgaat, om een bepaald strategisch resultaat te bereiken, zoals wie moet er in ’t torentje komen. Bizar, natuurlijk.

We moeten de zaak weer terugbrengen naar de kern.

Uitsluitend personen die de ambitie hebben om het belangrijkste ambt ter wereld (=volksvertegenwoordiger) te bekleden horen mee te doen aan verkiezingen.

Ik snap natuurlijk wel waarom dat gebeurt. De bestuurders zijn dikwijls de meest bekende personen, de stemmentrekkers en deze worden dan ook naar voren geschoven bij verkiezingen. Het streven naar zoveel mogelijk macht is kennelijk het doel van politieke partijen. En niet de vraag hoe kunnen we het beste onze kiezers vertegenwoordigen.

De Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter definieerde democratie als de institutionele regeling om tot politieke besluitvorming te komen, waarbij individuen de beslissingsmacht verkrijgen door middel van concurrentiestrijd om de stemmen van de burgers.

Deze definitie beschrijft precies zoals het is, maar dat is wat anders dan wat het zou moeten zijn, althans in mijn ogen.

Door de concurrentiestrijd voorop te stellen wordt een loopje genomen met het begrip ‘volkssoevereiniteit’ en wordt de kiem gelegd voor het creëren van een afstand tussen kiezers en gekozenen.

Komt ook nog eens bij dat er politieke partijen zijn die ministers in de campagnestrijd kunnen gooien en partijen die dat niet kunnen. Als alle politieke partijen nu eens achterwege laten om de mensen die geen plek in de volksvertegenwoordiging ambiëren op de kandidatenlijst te plaatsen, dan krijgen we een equal level playing field. Dat lijkt me wel zo fair.

Wat ik kortom voorstel is dat iemand die bijvoorbeeld de ambitie heeft om wethouder te worden geen plek inneemt op de lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen. Het raadslidmaatschap mag nooit een tweede keus zijn.

Tot zover spelregel 2 van de 17.

Wil je hierop reageren? Ga zeker je gang.

Oh ja, ik heb nog een vraag. Wanneer mijn boek uitkomt wil ik dat op een bijzondere manier presenteren. Heb jij een goed idee? Een idee dat natuurlijk past bij mijn boek en beslist niet alledaags mag zijn.

Als mijn boekpresentatie de uitvoering van jouw idee is, dan ontvang je van mij het boek gratis en gesigneerd.

Verras mij!

—————

Je kunt je online aanmelden wanneer jezelf de spelregels per e-mail wilt ontvangen.

Volgende week stuur ik de derde spelregel, die gaat over het waarderen van het werk van de volksvertegenwoordiger.

Peter Hovens
Coöperatie SamenWereld

Peter Hovens

About the author

Peter is bestuurskundige en werkt als consultant voor de (semi-)overheid. Peter is gespecialiseerd in het leiden van veranderingsprocessen, waarbij het grondvlak van de samenleving steeds het vertrekpunt is.

{"email":"Email address invalid","url":"Website address invalid","required":"Required field missing"}

You might also like

Ontvang de nieuwe  blogs via e-mail